( ex. Artikel 8.25 lid 1 Wm )
Jurisprudentie
Afd.
bestuursrechtspraak Raad van State 18 mei 2005
Geen
bevoegdheid tot intrekking vergunning ex artikel 8.25, lid 1 Wm
indien van de vergunning gedurende drie jaar geen gebruik is
gemaakt.
Vindplaats
www.raadvanstate.nl, ABRvS 18 mei 2005, 200409294/1
Regelingen
Wm
Casus
Naar aanleiding van het voornemen van Micro Chemie B.V. om de
ammoniakterminal te Rozenburg in bedrijf te nemen heeft de
Staatssecretaris van VROM verweerder verzocht om met toepassing van
artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, het deel van de
vergunning dat betrekking heeft op de ammoniakterminal, in te
trekken. Hij heeft dit verzoek gedaan om de toename van externe
veiligheidsrisico's die gepaard gaat met het transport van
gevaarlijke stoffen, waaronder ammoniak, tegen te gaan.
Gedeputeerde Staten van Zuid Holland gaat er met aan zekerheid
grenzende waarschijnlijkheid van uit dat gedurende drie jaar geen
aanvoer van ammoniak heeft plaatsgevonden, zodat in zoverre geen
gebruik is gemaakt van de vergunning, maar acht zich blijkens het
bestreden besluit niet bevoegd om de vergunning (gedeeltelijk) in te
trekken met als doel de veiligheidsrisico's van het transport van
ammoniak terug te dringen.
Rechtsvraag
Stelt het bevoegd gezag terecht dat het niet bevoegd is om het deel
van een inrichting waarvan gedurende drie jaar geen gebruik is
gemaakt, op grond van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c,
gedeeltelijk in te trekken met als doel de veiligheidsrisico's van
het transport naar de inrichting terug te dringen.
Uitspraak
De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat het college van
Gedeputeerde Staten heeft miskend dat zij, indien van het deel van
de vergunning waarop het verzoek om intrekking ziet gedurende drie
jaar geen gebruik was gemaakt, bevoegd is om met toepassing van
artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, dat deel van de
vergunning in te trekken. Volgens de Afdeling betreft de vraag of
veiligheidsrisico's aanleiding voor die intrekking kunnen vormen
niet het bestaan maar het gebruik van die bevoegdheid.
Commentaar auteur
Ik lees de uitspraak zo dat de Afdeling oordeelt dat het feit dat de
inrichting gedurende drie jaar niet in werking is geweest, de
bevoegdheid geeft tot intrekking. In zoverre was het besluit dus al
niet juist gemotiveerd. Daarnaast kun je de uitspraak zo lezen dat
veiligheidsrisico's wel onderdeel uit kunnen maken van de motivering
om met toepassing van de bevoegdheid van 8.25 eerste lid aanhef
onder c een vergunning in te trekken. Overigens zijn er ook andere
wettelijke instrumenten om een vergunning aan te passen of in te
trekken als veiligheidsrisico's in het geding zijn en komt een
intrekking op grond van artikel 8.25 vanwege de reden om de toename
van externe veiligheidsrisco's die gepaard gaan met het transport
van gevaarlijke stoffen tegen te gaan, wat gekunsteld over.
Aanvullend commentaar werkgroep
Overigens is inmiddels art. 8.25 Wm gewijzigd. Het derde lid bepaalt
nu dat slechts belanghebbenden het bevoegd gezag kunnen verzoeken om
een vergunning in te trekken. Het is de vraag of, en op welke grond,
de VROM-inspectie (en derhalve de Minister) als belanghebbende kan
worden beschouwd.
|