Jurisprudentie
Vz
Afd. bestuursrechtspraak Raad van State 22 juli 2004
Busstation is geen inrichting: verbrandingsmotoren van bussen
slechts tijdelijk aanwezig.
Vindplaats
200404848, StAB 4/2004, nr. 04-127 (m.nt. Nijhoff); JM 2004, 138
(m.nt. Zigenhorn)
Regelingen
Wm, art. 1.1, lid 4
Ivb, bijlage I, cat. 1, onderdeel 1.1. en 1.2
Casus
Afwijzing van verzoek om handhavingsmaatregelen te treffen tegen
onder meer een busstation. Appellanten betogen dat voor het
realiseren van de in geding zijnde activiteiten een vergunning
krachtens de Wm is vereist. Indien de activiteiten niet tezamen één
inrichting vormen, zijn ze naar het oordeel van verzoekers
zelfstandig vergunningplichtig.
Rechtsvraag
Zijn de activiteiten in het algemeen en het busstation in het
bijzonder aan te merken als ver-gunningplichtige inrichting?
Uitspraak
Hoewel de Voorzitter onderkent dat in enige mate sprake is van
functionele en technische bindingen is hij er niet van overtuigd dat
deze voldoende zijn om het totaal aan activiteiten aan te merken als
één inrichting in de zin van artikel 1.1, vierde lid van de Wm. Wat
betreft het busstation oordeelt de Voorzitter dat op grond van het
Inrichtingen- en vergunningenbe-sluit milieubeheer (Ivb) een
vergunning is vereist voor een inrichting waar één of meer
ver-brandingsmotoren aanwezig zijn met een vermogen of gezamenlijk
vermogen groter dan 1,5 kW, tenzij deze verbrandingsmotoren
tijdelijk in een bepaalde omgeving aanwezig zijn. De in de bussen
aanwezige verbrandingsmotoren zullen niet permanent op het
busstation aanwezig zijn. De bussen komen aan, blijven een aantal
minuten staan en vertrekken dan weer. Het stal-len van de bussen
vindt elders plaats. Op grond hiervan is de uitzonderingssituatie
van toepas-sing en kan het busstation derhalve niet worden
aangemerkt als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.
Volgt afwijzing van het verzoek.
Commentaar auteur
Wat in deze uitspraak opvalt, is de invulling van het begrip
"tijdelijk". Op grond van het Ivb zijn "inrichtingen waar
verbrandingsmotoren aanwezig zijn met een vermogen of gezamenlijk
vermogen groter dan 1,5 kW" vergunningplichtig, tenzij de
verbrandingsmotoren tijdelijk aanwezig zijn. Omdat de bussen
aankomen, enkele minuten blijven staan en vervolgens weer vertrekken
zijn de verbrandingsmotoren (van de bussen) slechts "tijdelijk"
aanwezig, zodat het busstation niet is aan te merken als een
inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, aldus de Voorzitter in
de onderhavige uitspraak.
Deze benadering - die overigens al jaren door de Afdeling wordt
gehanteerd (zie de eerdere uitspraken over busstations, en over de
Heerlense tippelzone (ABRvS JM 2000/79 en 2001/50, anders PresRb.
2000/19)) - gaat er aan voorbij dat van het aankomen en vertrekken
alsmede van het stationair draaien van bussen in een busstation een
permanent milieubelas-tend effect uitgaat. Dat dit effect door
steeds andere, wisselende bussen wordt veroorzaakt, doet hieraan
niet af. Voor de hinderbeleving van omwonenden maakt het immers niet
uit of het gaat om telkens dezelfde dan wel telkens wisselende
bussen (met verbrandingsmotoren).
Iets anders is, dat men bij zo'n stroom motoren aan de motoren zelf
in de Wm-vergunning geen eisen zal kunnen stellen.
Omdat het argument dat de bussen slechts "tijdelijk" ter plaatse
aanwezig zijn ook voor de Afdeling zelf kennelijk niet (meer)
overtuigend is, heeft zij bij uitspraak van 27 oktober 2004 nr.
200402378/1 gekozen voor een andere benadering. De Afdeling komt in
deze uitspraak tot de conclusie dat categorie 1.1 sub b geen
betrekking heeft op verbrandingsmotoren van voer-tuigen, dus los van
de vraag of deze al dan niet tijdelijk ter plaatse aanwezig zijn.
Zij baseert zich daarbij op art. 5.1 lid 1 sub f Ivb, dat van de
aanvrager alleen gegevens verlangt over het motorisch vermogen van
de tot de inrichting behorende (al dan niet mobiele) installaties,
níet dat van voertuigen.
Aanvullend commentaar werkgroep
De werkgroep is van mening dat de nieuwe invalshoek van de Afdeling
(categorie 1.1 sub b van het Ivb heeft geen betrekking op
voertuigen) een meer overtuigende redenering is, maar vraagt zich
tevens af of het niet wenselijk is om de overlast van busstations te
regelen via het Besluit opslag en transportbedrijven milieubeheer.
|