Jurisprudentie
Afd.
Bestuursrechtspraak Raad van State 20 juli 2005
Bij
vergunningverlening behoeft t.a.v. stofhinder geen rekening te
worden houden met stofgevoeligheid van een nabijgelegen bedrijf,
maar wel met het Besluit luchtkwaliteit
Vindplaats
www.raadvanstate.nl, ABRvS 20 juli 2005, 200408536/1
Regelingen
Wet milieubeheer art. 8.10
Besluit luchtkwaliteit (2001) art.13
Casus
Vergunning is verleend voor een inrichting voor het opslaan en
sorteren van bouw- en sloopafval. Het bedrijf van appellant dat
naast de inrichting gelegen is, produceert grondstoffen voor de
farmaceutische- en voedingsindustrie, en is zeer gevoelig voor stof.
Rechtsvraag
In hoeverre moet het bevoegd gezag rekening houden met stofhinder in
geval van een nabijgelegen bedrijf met een bijzondere gevoeligheid
voor stof?
Moet de bedrijfsvoering van inrichtingen ook worden getoetst aan de
normen voor zwevende deeltjes (PM10) uit het Besluit luchtkwaliteit?
Uitspraak
Hinder van grof stof behoeft alleen bij de vergunningverlening te
worden meegenomen in algemene eisen overeenkomstig de Nederlandse
Emissie Richtlijnen Lucht. Hierbij behoeft geen rekening te worden
gehouden met bijzondere gevoeligheid die voortvloeit uit de aard en
bedrijfsvoering van een derde. Buiten de vergunde inrichting mag
visueel geen stof waar te nemen zijn. Ook moeten stuifgevoelige
stoffen afgedekt worden vervoerd. Dit stemt overeen met de NER
Lucht.
Het bevoegd gezag moet wat zwevende deeltjes betreft onderzoeken wat
de achtergrondconcentratie is en hoeveel zwevende deeltjes de
activiteiten zullen veroorzaken. Omdat dit onderzoek niet is
uitgevoerd heeft het bevoegd gezag het besluit niet zorgvuldig
voorbereid.
Het besluit wordt vernietigd.
Commentaar auteur
Volgens de Afdeling mag grof stof buiten de grenzen van de
inrichting niet te zien zijn. Voor naburige bedrijven die producten
fabriceren of grondstoffen gebruiken die bijzonder gevoelig zijn
voor stof moet dit in het algemeen voldoende zijn. Immers ook zonder
afvalbewerkingsbedrijf in de buurt levert de huidige luchtkwaliteit
al zoveel (grof) stof op dat de depositie dikwijls visueel is waar
te nemen. Twijfelachtig blijft natuurlijk de handhaafbaarheid van de
betreffende voorschriften: men kan zich moeilijk voorstellen dat
opslaan en sorteren van bouw- en sloopbewerking niet een forse
toename van stof in de directe omgeving van de inrichting zal
veroorzaken.
Artikel 13 van het Besluit luchtkwaliteit geeft grenswaarden voor
zwevende deeltjes waar de lucht aan moet voldoen. Bij alle besluiten
die bestuursorganen nemen moeten zij deze normen in acht nemen. Tot
nu toe zijn deze normen bij ruimtelijke plannen getoetst, in deze
zaak betreft het een inrichting waarvoor een milieuvergunning
vereist is. Gezien de algemene achtergrondwaarden van de
luchtkwaliteit in Nederland is het moeilijk denkbaar dat deze
vergunning hoe dan ook verleend kan worden. Dit geldt voor een zeer
groot deel van Nederland.
Ook onder de werkingssfeer van het nieuwe Besluit luchtkwaliteit
2005 zal een inrichting moeten voldoen aan dezelfde normen.
|