Jurisprudentie
Vz. Afd.
bestuursrechtspraak Raad van State, 3 februari 2006
Toewijzing verzoek
voorlopige voorziening ten aanzien van handhavingsbeschikking
vanwege overtreding verbod op veroorzaken van geurhinder
Vindplaats
www.raadvanstate.nl, ABRvS 3 februari 2006, 200510466/1
Regelingen
Algemene wet bestuursrecht
Wet milieubeheer
Casus
Bij besluit van 12 december 2005 heeft het college van Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland, aan het bedrijf Asfalt Productie Rotterdam
een last onder dwangsom opgelegd wegens het veroorzaken van
geuroverlast, in strijd met voorschrift 4.2 van de Wet
milieubeheervergunning. Het gaat hier om een inrichting voor het
vervaardigen, bewerken en verwerken van asfalt en asfalthoudende
producten. In voorschrift 4.2 van de vergunning is bepaald dat de
inrichting geen geuroverlast mag veroorzaken.
De dwangsom is opgelegd nadat, naar aanleiding van geurklachten,
door de milieudienst verschillende keren was geconcludeerd dat het
bedrijf de veroorzaker van geurhinder was. Het bevoegd gezag heeft
aangegeven dat de geuroverlast mogelijk veroorzaakt is door de
verwerking van een bepaalde partij gerecycled asfalt.
In beroep geeft het bedrijf aan dat het college van Gedeputeerde
Staten niet bevoegd was tot het opleggen van de last onder dwangsom.
Daartoe betoogt zij onder meer dat sprake was van een ongewoon
voorval en dan niet kan worden gehandhaafd wegens overtreding van
aan de vergunning verbonden voorschriften. Voorts voert het bedrijf
aan dat het begrip geuroverlast een moeilijk definieerbaar begrip
is. De vaststelling of hier al dan niet sprake van is, is volgens
haar subjectief.
Rechtsvraag
In hoeverre bestaat de bevoegdheid bij het bevoegd gezag om te
handhaven vanwege het veroorzaken van geurhinder, wanneer
daadwerkelijk vastgesteld is dat er geur wordt veroorzaakt maar
wanneer in de vergunning niet opgenomen is wat geurhinder inhoudt.
Uitspraak
De Voorzitter stelt vast dat zich geen ongewoon voorval met
geuremissie als gevolg heeft voorgedaan. De Voorzitter overweegt
verder dat de onderzoeken naar de veroorzaker van de waargenomen
geur nauwkeurig zijn uitgevoerd.
De Voorzitter geeft voorts aan dat voor de vraag naar de bevoegdheid
tot handhaving onvoldoende is dat met onderzoeken wordt aangetoond
dat verzoekster de veroorzaker is van de waargenomen geur. Het
veroorzaken van geur moet ook een overtreding opleveren van
voorschrift 4.2. De Voorzitter overweegt hierover dat voorschrift
4.2 slechts vermeldt dat geen geuroverlast mag worden veroorzaakt.
In de vergunning is niet, door middel van een bepaalde
geurgrenswaarde of anderszins, bepaald wanneer hiervan sprake is.
Gelet hierop is voor de Voorzitter niet duidelijk wanneer sprake is
van overtreding van voorschrift 4.2 en derhalve of zich in dit geval
een dergelijke overtreding heeft voorgedaan. Naar het oordeel van de
Voorzitter was verweerder derhalve niet bevoegd tot het opleggen van
een last onder dwangsom. De Voorzitter ziet aanleiding om de
dwangsom te schorsen.
Commentaar auteur
In het bewuste dwangsombesluit had het college van Gedeputeerde
Staten opgenomen wat onder geuroverlast verstaan werd. Voor het
bevoegd gezag zou er van geuroverlast sprake zijn wanneer:
-De geur binnen een bepaald tijdsbestek langdurig of herhaaldelijk
zou worden waargenomen.
-De geurbeleving als negatief zou worden beoordeeld.
-De geur herkend dient te worden als een geur afkomstig van de
inrichting en niet van andere bronnen in de omgeving.
In zoverre bestond er minder rechtsonzekerheid dan de uitspraak van
de voorzitter doet vermoeden. Deze definitie gaf het bedrijf ook de
waarborg dat niet bij iedere geuremissie tot inning van de dwangsom
overgegaan zou kunnen worden. Het bedrijf heeft tegen deze invulling
ook geen bezwaar gemaakt.
De Voorzitter vond dit onvoldoende en wanneer een bevoegd gezag op
basis van dergelijke vergunningsvoorschriften wil handhaven is het
dus minimaal vereist dat in de vergunning (bijvoorbeeld in de
definities) een nadere uitleg en uitwerking van het voorschrift
wordt gegeven.
Aanvullend commentaar
werkgroep
De werkgroep is van mening dat de definitie van geurhinder in de
vergunning moet worden opgenomen, anders is het niet handhaafbaar.
Daarnaast is de werkgroep wel van mening dat het maken van een
definitie lastig is, omdat een nadere definiëring geur/geurhinder
altijd een mate van subjectiviteit in zich houdt.
|